Dit boek over autisme vond ik erg goed. Het verhelderde voor mij heel veel.
Samenvatting, ook op Wikipedia: In zijn boek ''Autisme en het voorspellende brein'' (2021) zet Vermeulen uiteen dat waarneming niet plaatsvindt door het verwerken van zintuiglijke prikkels, maar door de informatie van de zintuigen steeds snel en onbewust te vergelijken met een voorspelling oftewel model. Waarnemingen die kloppen met de voorspelling hebben weinig aandacht nodig. Het brein besteedt meer aandacht aan afwijkingen van de voorspelling. Het brein reageert dan verrast en geeft het signaal 'er klopt iets niet'.
Zelfs deze voorspellingsfouten worden opgenomen in het model, zodat niet alle afwijkingen resulteren in dat signaal.
Volgens Vermeulen verloopt dit proces bij autistische mensen anders dan bij mensen zonder autisme; "iets waar de onderzoekers het over eens zijn, is dat de wereld voor autistische breinen vol (onaangename) verrassingen zit, vol voorspellingsfouten". (p. 51) Volgens Vermeulen zijn de modellen die autistische mensen hanteren veel specifieker dan die van anderen. Mensen zonder autisme nemen afwijkingen van de voorspelling op in het model dat ze gebruiken; uitzonderingen op de regel leiden niet tot een aanpassing van de regel. Bij autistische mensen leiden uitzonderingen tot een aanpassing van het model. "Het gevolg is dat de modellen steeds preciezer worden, maar ook zo specifiek worden dat ze onbruikbaar worden." (p. 49)
Vermeulen concludeert op basis van vele wetenschappelijke publicaties dat autistische mensen gemiddeld niet gevoeliger zijn voor prikkels dan anderen (gemiddeld kunnen ze geen zachtere geluiden horen, zwakkere geuren ruiken, vagere beelden waarnemen, etcetera), maar reageert het brein wel sterker op de prikkels: "Hoe sterk een brein reageert op zintuiglijke prikkels wordt bepaald door het belang dat het brein hecht aan het verschil tussen wat het voorspeld had en de signalen die het binnenkrijgt." (p. 77)
In een interview met Trouw in 2022 zei hij: "Het brein wordt op dat moment overspoeld door voorspellingsfouten, er zijn te veel inbreuken op het verwachtingspatroon. Mensen zijn geneigd om dat overprikkeling te noemen. Ik heb er een beetje een hekel aan dat autisme gereduceerd wordt tot overprikkeling. Dat klopt niet."
Verschillende autistische bloggers hebben recensies geschreven over en blogs naar aanleiding van dit boek geschreven, hieronder volgt een select:
Hieronder volgen citaten van stukjes die mij opvielen in het boek. Tussen rechte haken [] heb ik soms samenvattingen, parafrases en mijn eigen opmerkingen gezet.
“Ik ben het volledig eens met één van de autismepioniers, Barry Prizant, wanneer hij zegt dat er alleen maar menselijk gedrag bestaat. Barry is zich ten volle bewust van het feit dat ook dieren gedrag vertonen, maar wat hij bedoelt, is dat er geen enkel gedrag is dat voorkomt bij alle mensen met autisme en nooit te zien is bij mensen zonder autisme. Wat in de diagnostische criteria voor autisme staat, is volgens mij geen autisme, maar de gevolgen van autisme. Want wat autisme vooral typeert is de manier waarop een autistisch brein te werk gaat.
Ik leerde dat waarnemen een constructie van het brein was, een illusie zo je wilt. Waarnemen is niet proberen een zo getrouw mogelijk beeld te krijgen van de wereld, maar een soms grondige, soms slordige check van het beeld of model dat het brein van de wereld heeft. Het brein ontvangt de wereld niet maar voorspelt die.”
“Wat gold voor de homo erectus in het pleistoceen geldt nog steeds voor de moderne mens. Er zijn dan wel geen sabeltandtijgers meer, maar wel auto's die wanneer je na een avondje stappen de straat wilt oversteken snel op je afkomen. Overigens zouden we niet alleen niet overleefd hebben, we zouden ook heel veel andere zaken, die niets te maken hebben met overleven, niet kunnen. Zoals tennis spelen.
Voorbeeld: ‘dressgate’. Hoe komt het dat mensen kleur, toch iets heel basaal in de menselijke visuele waarneming, als erg verschillend kunnen ervaren? De verklaring: we zien helemaal geen kleuren. We bedenken ze. Kleuren zijn een constructie van ons brein. Kleur zit dus in je brein. De verschillende kleuren die we waarnemen zijn eigenlijk verschillende golflengtes van elektromagnetische straling. Het menselijk oog heeft receptoren voor een beperkt bereik van die golflengtes (het kan bijvoorbeeld geen röntgenstraling of radiogolven oppikken). Dat bereik (golflengtes tussen de 400 en 750 nanometer) kennen we als het kleurenspectrum. Die verschillende golflengtes leiden tot verschillende elektrische signalen in het brein. En opnieuw: het brein moet dan ‘gokken’ wat die elektrische signalen heeft veroorzaakt. En daarbij houdt het brein rekening met de context, meer bepaald met de lichtinval.
Wat er allemaal voorgeprogrammeerd is in het brein, dat weten we niet. In elk geval veel meer dan we denken. Vlaamse onderzoekers hebben bijvoorbeeld ontdekt dat de categorieën die het brein gebruikt om wat we zien te groeperen en te onderscheiden (Is het een gezicht? Is het een voorwerp? Is het een landschap?) al van bij de geboorte aanwezig zijn en dus niet geleerd moeten worden op basis van visuele ervaringen.
Wanneer de voorspelling juist blijkt te zijn, dan gebeurt er niets. Het brein hoeft dan niet aan de slag te gaan en kan rustig op zijn lauweren rusten. Het model van de wereld klopt. Oef! We kunnen gerust zijn. Blijkt de voorspellende activiteit in de lager gelegen zones en de zintuiglijke receptoren niet te kloppen, dan schiet het brein in actie. Want dat betekent dat het model van de wereld niet helemaal klopt. Dat noemen we een voorspellingsfout.
[Verhaal over een autorit waarbij je sirenes hoort, en uit de context afleidt of je de auto aan de kant moet zetten.] Dat verhaal illustreert hoe het brein steeds beter probeert te worden in het voorspellen van de input en het minimaliseren van voorspellingsfouten en hoe het zijn voorspellingen aanpast in functie van de context. Ons brein streeft hierbij geen perfectie na. Een goed genoeg model om te overleven, dat volstaat. Het brein begint ook niet bij elke voorspellingsfout renoveringswerken uit te voeren aan het wereldbeeld dat het heeft. Soms zijn voorspellingsfouten gewoon het gevolg van toevalligheden die geen aanleiding moeten geven tot het updaten van je model. […] Het brein kan onmogelijk aan elke voorspellingsfout, aan elke onverwachte input aandacht besteden, want dan zou het overwerkt geraken. Het brein moet dus een onderscheid maken tussen voorspellingsfouten die genegeerd kunnen worden en voorspellingsfouten die het ernstig moet nemen. Het inschatten daarvan gebeurt op basis van hoeveel variatie en ruis het brein verwacht in de input van de zintuigen. Hoeveel vertrouwen en zekerheid het kan stellen in de zintuiglijke informatie. [Dus ook de afwijkingen worden voorspeld.]
Hoeveel gewicht het brein geeft aan voorspellingsfouten, hangt dus af van hoeveel onzekerheid het brein verwacht in de zintuiglijke informatie. Bij veel ruis en veel variatie klasseert een brein voorspellingsfouten zonder verder gevolg.
Waar het op neerkomt, is dit: het gewicht dat je brein toekent aan de zintuiglijke feedback en de daaruit voortkomende voorspellingsfouten ligt dus niet vast, maar is erg variabel. En het is in hoge mate bepaald door de context. Aandacht besteden aan de veranderingen in iemands haarkleur is absoluut niet belangrijk wanneer je wilt weten hoe die persoon zich voelt. […] Het brein past dus niet alleen zijn voorspellingen aan de context aan, maar ook hoeveel gewicht het geeft aan de voorspellingsfouten. Het voorspellende brein is een erg contextgevoelig brein. Jacob Hohwy, Australisch filosoof en auteur van het boek The predictive mind schrijft hierover: ‘Contextgevoeligheid en het minimaliseren van voorspellingsfouten, dat is één en hetzelfde.’”
“Eén van de eersten die het idee opperen dat er in het voorspellende vermogen van autistische breinen iets verschilt van neurotypische breinen zijn Ning Qian en Richard Lipkin van de Columbia University van New York. In 2011 schrijven zij een artikel waarin ze een verklaring voorstellen voor drie vaststellingen over hoe mensen met autisme leren.
[…] Volgens Qian en Lipkin hebben mensen met autisme een leerstijl die perfect is om telefoonnummers te leren, maar niet om categorieën te leren. [Dit is natuurlijk veel te zwart-wit gesteld. Qian en Lipkin kunnen kennelijk heel goed generaliseren…]
[…] Volgens Qian en Lipkin zijn de modellen die een autistisch brein ontwikkelt dus té gedetailleerd, te precies en te weinig contextafhankelijk. Ofwel: absoluut. Dat zou ertoe leiden dat er heel veel voorspellingsfouten voorkomen. Wanneer in jouw model van de bus waarop je wacht ook het specifieke merk van die bus zit, dan heeft jouw brein last van het feit dat de bus die aankomt van een ander merk is. Voor een brein dat weinig regelmaat en patronen ziet, wordt de wereld ook erg onvoorspelbaar. Qian en Lipkin: ‘het autistisch leren presteert zwak in het extraheren van de regelmatigheden en is daardoor niet goed in voorspellen en anticiperen. Zo kan een vriendelijke knuffel voor mensen met autisme aanvoelen als een verrassende kneep en het geluid van allerlei alledaagse gebeurtenissen kan grotendeels onverwachts en dus beangstigend zijn.’
Liz Pellicano van de Universiteit van Londen en David Burr van de Universiteit van Firenze opperen in hun artikel de mogelijkheid dat autistische breinen, in tegenstelling tot wat Qian en Lipkin beweerden, te brede verwachtingen hebben. Autistische modellen zijn te weinig precies. Als je te weinig kunt voorspellen, dan moet je brein wel meer gewicht toekennen aan de zintuiglijke input. Volgens Pellicano en Burr verklaart dat waarom mensen met autisme minder gevoelig zijn voor allerlei illusies die ontstaan omdat we meer een beroep doen op het model in ons brein dan op wat we in de realiteit te zien krijgen. […] Een autistisch brein neemt de werkelijkheid meer waar zoals ze daadwerkelijk is. Omdat de modellen in het brein te weinig gewicht krijgen, wordt de wereld erg accuraat, gedetailleerd en scherp waargenomen. De wereld wordt dan té reëel volgens Pellicano en Burr en dat is dan ook de titel van hun artikel. (‘When the world becomes ‘too real’: a Bayesian explanation of autistic perception’, 2012, Trends in Cognitive Sciences 16 (10), 504-510.)
Nauwelijks twee jaar later verschijnt het allereerste artikel dat de termen autisme en voorspellingen In de titel draagt en autisme zelfs beschrijft als een stoornis in het voorspellend vermogen: ‘Autism as a disorder of prediction’ (Autisme als voorspellingsstoornis, Pawan Sinha en zijn collega’s van MIT). In dit artikel stellen Sinha en zijn collega’s dat de voorspellingen in een autistisch brein niet accuraat genoeg zijn. Autistische breinen zien te weinig samenhang tussen gebeurtenissen, vooral wanneer die samenhang niet overduidelijk is. Wanneer de ene gebeurtenis meer dan puur toevallig volgt op een andere, dan past een niet autistisch brein zijn model aan. [Voorbeeld waarin buikpijn volgt op mosselen eten.] Volgens Sinha en zijn collega's zou een persoon met autisme die connecties niet of veel minder leggen, waardoor er minder goed voorspeld kan worden.
In een repliek op het artikel van Pellicano en Burr stellen Sander Van de Cruys en zijn collega's van het departement Experimentele psychologie van de Universiteit Leuven dat een autistisch brein voorspellingsfouten continu te ernstig neemt. Toevallige kleine variaties in gebeurtenissen en ruis in de informatie van de zintuigen worden gezien als reden om het eigen model aan te passen. Zoals gezegd: wanneer we nog geen model hebben, bij nieuwe, onbekende en onzekere situaties, gaat het brein veel gewicht geven aan wat bottom-up binnenkomt via de zintuigen. Er is immers nog te weinig model om vooral top-down te werken vanuit de modellen. [Voorbeeld van een collega met blauw haar; in sommige contexten zou dit verrassend zijn en in andere minder verrassend.] Gaandeweg, zodra we regelmaat beginnen te zien in alle variaties, verschuift die balans en gaat een brein meer gewicht geven aan de eigen verwachtingen en voorspellingen. Tot een situatie zich voordoet die weer meer aandacht vergt voor de input van de zintuigen.
Die flexibiliteit zou volgens Van de Cruys en zijn collega’s ontbreken in een autistisch brein. Dat brein geeft altijd veel gewicht aan de onverwachte variaties. Hierdoor worden de eigen modellen voortdurend aangepast met verbanden die een niet-autistisch brein als toevallig en dus niet relevant beschouwt. Het gevolg is dat de modellen steeds preciezer worden, maar ook zo specifiek worden dat ze onbruikbaar worden. [Voorbeeld collega met blauw haar.] Te precieze modellen staan niet alleen generalisatie in de weg, ze zorgen ook voor heel veel voorspellingsfouten. Elke situatie lijkt weer nieuw, want verschillend van dat erg precieze model. Van de Cruys noemt mensen met autisme ‘precieze breinen in een onzekere wereld’.
Op basis van haar onderzoek komt Rebecca Lawson van het University College in London tot een gelijkaardige veronderstelling. Ook volgens haar heeft een autistisch brein het moeilijk om in te schatten hoeveel het moet afgaan op het eigen model en hoeveel op de zintuiglijke informatie. Autistische breinen zouden de neiging hebben om bij het voorspellen van de omgeving de zintuiglijke informatie als informatiever te beschouwen dan de eigen kennis over de wereld. [=model =voorspelling] In situaties waarin dat een voordeel is, zoals bij veel illusies, zou dat leiden tot een meer accurate waarneming. Mensen met autisme zijn minder gevoelig voor allerlei visuele en auditieve illusies dan mensen zonder autisme. In situaties daarentegen waarin kennis over de wereld helpt om onduidelijkheid en onzekerheid in zintuiglijke input weg te filteren, zou een te sterk beroep doen op zintuiglijke informatie leiden tot verwarring, onzekerheid en misverstanden in de waarneming.
[…] Het lijkt alsof een autistisch brein te weinig vertrouwt op de eigen modellen en daardoor meer afgaat op de signalen afkomstig van de zintuigen.
De theorie dat het voorspellende systeem van een autistisch brein afwijkt van dat van niet-autistische breinen is nog zeer jong. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er kleine verschillen zijn in de opvattingen van de verschillende onderzoeksgroepen. Maar over twee zaken zijn alle onderzoekers het wel eens.
Ondergedompeld worden in een dergelijke grillige omgeving moet bijzonder overweldigend zijn. En dat maakt het flink lastig om er succesvol op te reageren. Een dergelijke onvoorspelbare wereld kan erg bedreigend overkomen en leidt tot een vorm van hyperalertheid. Dat moet erg vermoeiend zijn. Daarover klagen veel mensen met autisme.
De theorie van een verstoring in het voorspellende vermogen van het brein scoort bijzonder goed in het verklaren van de kenmerken van autisme, zowel de sociale als de niet-sociale. Zo ligt het voor de hand dat als hun brein te veel gewicht geeft aan de zintuiglijke input, mensen met autisme makkelijker overprikkeld geraken. Als het voorspellen moeilijk gaat, dan worden de meest onvoorspelbare en wispelturige creaturen op deze aardbol, de mensen, een grote bron van onzekerheid en moeilijk om mee om te gaan. Als je op basis van de context niet kunt voorspellen wat anderen tegen je zullen zeggen of aan je zullen vragen, dan wordt communiceren een helse opdracht. Ook minder gekende kenmerken van autisme, zoals motorische onhandigheid, kunnen we linken aan een verminderd vermogen om te voorspellen.
Een geringere invloed van de interne modellen van de wereld zorgt ervoor dat mensen met autisme de omgeving soms accurater waarnemen dan mensen zonder autisme. Tegelijkertijd zorgt dat ervoor dat ze minder accuraat zullen zijn in situaties waarin het model net kan helpen om de omgeving snel en goed waar te nemen, met name wanneer de zintuiglijke input vaag of dubbelzinnig is.
Niet-autistische breinen classificeren [sommige] voorspellingsfouten als toevallige en irrelevante uitzonderingen waar ze verder niets mee moesten doen.”
“Er zijn drie aspecten die het zintuiglijke profiel van autisme kenmerken:
Bij elke persoon met autisme krijgt dat profiel een geheel eigen invulling, maar bij de meeste mensen met autisme komen alle drie de aspecten voor.
In plaats van de termen die je bijna overal hoort en leest, namelijk hyper- en hyposensitiviteit (over- en ondergevoeligheid), staat er hyper en hyporeactiviteit. Er is onvoldoende bewijs voor hypersensitiviteit in autisme maar er zijn wel bewijzen gevonden voor hyper- en hyporeactiviteit. Sensitiviteit heeft te maken met fysiologische drempelwaarden: wat is de drempel waaronder een bepaalde stimulus, bijvoorbeeld een geluidsgolf, niet meer kan waargenomen worden. Reactiviteit verwijst naar de reacties van de persoon op een prikkel. Het gaat hierbij om zowel gedragsmatige reacties (zoals de oren afschermen voor geluid) als emotionele reacties (angst, stress, afkeer). [schrikken] Iemand kan bijvoorbeeld hyper reageren op een prikkel omdat haar brein overgevoelig is voor die prikkel (hypersensitief is), maar dezelfde overmatige reactie kan ook voorkomen wanneer dat brein de prikkel even sterk oppikt als andere breinen en er dus geen sprake is van hypersensitiviteit.
Jay Lucker van de Howard University in Washington vermoedt dat de intolerantie voor geluid ontstaat in het emotionele systeem. En dat vermoeden wordt bevestigd door andere studies.
De zintuiglijke problemen in autisme zijn niet zintuiglijk, hoewel ze wel als dusdanig ervaren worden.
Hoe komt het dat een autistisch brein heviger reageert op prikkels ondanks het feit dat het niet meer gevoelig is voor prikkels?
Van de Cruys en zijn collega's: ‘onvoorspelbaarheid vormt de kern van de sensorische overbelasting’ bij mensen met autisme.
Het gaat niet om de prikkels maar wel om de voorspellingsfouten.
Het lijkt erop dat een autistisch brein, vooral op onbewust niveau, te weinig contextgevoelig inspeelt op mogelijke veranderingen en afwijkingen van wat het verwacht. Hierdoor is het te weinig verrast wanneer het dat wel moet zijn (hyporeactief), maar vooral ook te veel verrast wanneer een uitzondering in de lijn van de verwachtingen ligt (hyperreactief). Die uitzondering kan zowel een prikkel zijn, als de afwezigheid van een prikkel. En zowel een onverwachte herhaling als een onverwachte verandering.
Bij zintuiglijke overlast spelen angst, stress en onzekerheid bij onvoorspelbaarheid een sleutelrol. Daarom moeten we ons daarop richten bij de aanpak van overprikkeling en niet in eerste instantie op de prikkels. Als de sensorische hyperreactiviteit zich niet vertoont in de sensorische delen van het brein, maar in het limbisch systeem, dan moeten we ons in de eerste instantie op dat limbisch systeem richten.
Het is belangrijk de context van de prikkels te verhelderen. Prikkels kunnen mensen met autisme ook stress bezorgen omdat ze die prikkels niet kunnen plaatsen. Niet alleen onvoorspelbare maar ook onduidelijke, vage en dubbelzinnige prikkels leiden tot onzekerheid en dus stress. […] Bewust weten wat er gaat komen betekent nog niet dat er geen voorspellingsfouten en dus overbelasting kan zijn. […] Uit onderzoek blijkt dat ook autistische breinen kunnen wennen aan zintuiglijke prikkels, maar dat dit trager gaat. Wanneer we iemand met autisme willen leren wennen aan een prikkel, met andere woorden wanneer we het model willen updaten zodat er minder verrassing komt, dan onthaasten we het beste en nemen we kleine stapjes.
In plaats van de stress te proberen verminderen bij iemand met autisme kun je ook een omgekeerde, meer positieve strategie inzetten, namelijk: kunnen we het goede gevoel van de persoon vergroten?
Voorspelbaarheid en zekerheid in het brein vergroten en aansluiten bij de interesses van de persoon, dat zijn, bekeken vanuit de theorie van het voorspellende brein, twee kanten van dezelfde medaille. Wellicht had je het nog nooit zo bekeken, maar activiteiten aanbieden die aansluiten bij de interesses van de persoon met autisme zal het brein van die persoon ook minder reactief maken voor geluid, licht, aanrakingen enzovoort.
Voor mensen met autisme die hyperactief zijn voor geluid, licht, tast en drukte gaat het dus niet om ‘prikkelarme ruimtes’, maar wel om de mogelijkheid om de prikkels in de omgeving te controleren.
[Over interoceptie]: een autistisch brein lijkt minder te anticiperen op mogelijke tekorten of overschotten In de lichamelijke boekhouding. […] Ten gevolge van te weinig precieze voorspellingen worden onverwachte lichaamssignalen gezien als ruis en niet ernstig genomen. Als gevolg hiervan worden voorspellingen niet aangepast en komen er gaandeweg minder voorspellingsfouten voor. Het resultaat: minder bewustzijn van wat er zich in het lichaam afspeelt. […] Autistische breinen reageren doorgaans te zwak (hyporeactiviteit) op de eigen lichaamssignalen: de interoceptie. Een autistisch brein kan de lichaamssignalen moeilijk detecteren en ze in de context begrijpen. Er is mogelijk een verband met stress en angst, een probleem in de balans tussen aandacht voor de buitenwereld en de binnenwereld.”
“Uta Frith en Chris Frith, beiden gerenommeerde breinwetenschappers, hebben tientallen jaren onderzoek gedaan naar het sociale brein. Ze kwamen tot de conclusie dat er twee soorten processen lopen in het sociale brein:
Ietwat simpel uitgedrukt: er is sociale intuïtie (onbewust aanvoelen) en er is sociaal redeneren (bewust nadenken).
In vergelijking met niet-autistische breinen presteren autistische breinen veel minder goed in het snel, onbewust en contextueel aangestuurd voorspellen. En het is vooral dat laatste wat we nodig hebben om vlot en soepel te navigeren in de sociale wereld.
Er is bewijs dat er in autisme sprake is van een geringe context gevoeligheid bij het voorspellen van gedrag.
Het lijkt erop dat een autistisch brein bij het inschatten van wat andere mensen gaan doen vooral navigeert op het principe ‘eerst zien en dan geloven’. Ze hebben meer informatie nodig om het gedrag van mensen te kunnen voorspellen.
Tot op heden denken veel mensen dat we emoties bij anderen herkennen door naar het gelaat te kijken. Ze worden daarbij misleid door de oude achterhaalde computermetafoor.
[stimulus = input 🠢 verwerken 🠢 betekenis/interpretatie]
Zo werkt het helemaal niet. Het brein is geen passieve ontvanger van de gevoelsexpressies van anderen. Het voorspelt de emoties van anderen. En daarbij speelt context een belangrijke rol.
Context bepaalt hoe we emoties zien in een gelaat. De situatie, wat er met iemand gebeurt, wat andere mensen zeggen en doen in die situatie, lichaamshouding, intonatie en stemvolume, culturele achtergrond en zelfs woorden beïnvloeden onze emotieherkenning. Zelfs het geslacht van iemand bepaalt mee hoe makkelijk we emoties herkennen: boosheid herkennen we sneller bij mannen dan bij vrouwen. En dat is omdat in ons ‘model van de wereld’ boosheid meer geassocieerd wordt met mannen dan met vrouwen. We verwachten bij mannen eerder boosheid dan verdriet, een emotie die we dan weer sneller en makkelijker herkennen bij vrouwen.
Socialevaardigheidstrainingen spreken enkel het bewuste brein aan, terwijl sociaal navigeren vooral gebeurt op basis van onbewust, snel en intuïtief voorspellen. En niet in het minst: er wordt veel te weinig ingezet op contextuele variaties in sociaal gedrag.”
“[Sensorische problemen – prikkelverwerkingsstoornis op basis van ontbrekende/onjuiste voorspellingen: te veel voorspellingsfouten, vertraagde verwerking van wat je leest of hoort of ziet etc.]
Kunnen voorspellen wat iemand gaat zeggen zorgt ervoor dat we niet continu in de war zijn door de onvolmaaktheden in de klanken die onze oren oppikken. Vaak is de menselijke stem niet het enige geluid dat binnenkomt. Terwijl iemand met ons praat, zijn er voortdurend allerlei achtergrondgeluiden. Die kunnen bepaalde klanken in de menselijke spraak overstemmen, waardoor delen van een woord of een zin wegvallen. Geen probleem, onze verwachtingen vullen die gaten in.
Opnieuw speelt context een belangrijke rol hierin.
Een autistisch brein geeft te weinig gewicht aan de eigen voorspellingen en lijkt minder vertrouwen te hebben in zichzelf.
Het is niet zo dat mensen met autisme trager zijn, ze zijn wel onzeker en willen nog eens checken. En daarom duurt dat wat langer.
Homoniemen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar verschillend geschreven worden. Zoals ‘wij’ en ‘wei’ of ‘zij’ en ‘zei’. Bij homografen is het net het omgekeerde: op papier zijn ze identiek, maar je dient ze verschillend uit te spreken. Zoals bedelen, kantelen of massagebed. Context helpt om te weten hoe je een homograaf dient uit te spreken. ‘Na het massagebed ging de paus wat uitrusten op een massagebed.’”
“De voornaamste taak van het menselijk brein is voorspellingsfoutminimalisatie.
Een gewoon, gemiddeld of normaal brein, dat bestaat niet. Het normale brein is een statistische constructie. De andere manier van denken die een autistisch brein typeert is gewoon een van de vele uitingen van neurodiversiteit.
[…] Deze studie toont aan dat mensen met autisme veel logischer, consequenter en rationeler te werk gaan bij het nemen van beslissingen. Logisch denken, waarbij je het net zo een voordeel is om je niet teveel in beslag te laten nemen door allerlei variabele, contextuele factoren, kunnen mensen met autisme goed.
Het autistisch principe ‘eerst zien en dan geloven’, dat we beschreven in het hoofdstuk over het voorspellende brein in sociale omgang, heeft als voordeel dat mensen met autisme minder dan mensen zonder autisme geneigd zijn om á priori aannames te ontwikkelen over andere mensen. A priori aannames ken je wellicht beter onder de naam ‘vooroordeel’.”
ADHD en Borderline
ADHD
Borderline
Overlap
Wilskracht
Is ADHD een hype?
Boeken over ADHD
Links ADHD en Borderline
Schuld van de ouders?
Tips
Algemeen
PDA/Palm
Software (met downloads!)
Internet-veiligheid
Webbouwen
Arbeidsongeschikt
Herkeuring
Reïntegratielogboek
Allerlei
Boeken
Blog
Films
Foto's
Gastenboek
Gastenboek-archief
Geschiedenis Ratje-toe.nl
Muziek
Muziek instuderen met MidiPlay
Recepten
Trouwerij Laura en Mark!
Vakantie
Vrienden
Zon
Zoeken binnen Ratje-toe.nl: